logo acmp cgpm
dé militaire vakbond

NL

FR

EN

Zoek een afgevaardigde - POC

Historiek

De Algemene Centrale van het Militair Personeel werkt sinds 2 april 1992 onder haar huidige benaming ACMP.

In uitvoering van de militaire syndicale wet van 11 juli 1978, werd in 1995 voor de eerste maal een telling georganiseerd onder de erkende militaire vakorganisaties die niet behoren tot de drie traditionele politieke syndicaten.

Sindsdien heeft de ACMP haar positie als enige professionele en representatieve militaire vakbond weten te handhaven en zelfs te versterken. Maar hoe is het militair syndicalisme gegroeid en waar komt de ACMP eigenlijk vandaan?

Voor 1914

Tussen de twee oorlogen  

Na de tweede wereldoorlog

Augustus 1978 tot 1994

1994 tot .... 

                                                                         
Voor 1914 
                                       

De periode vóór 1914 roept tegenstrijdige stellingen op. Voor de één was de militair iemand met een benijdenswaardig statuut, voor de ander stond de militair steeds alleen met zijn problemen! Deze twee bevindingen van militairen kwamen wellicht niet toevallig elk vanuit een andere “categorie”: de eerste van de officieren, de tweede van de onderofficieren.

Terwijl de officieren behoorden tot de rijke burgerij of van adel waren, waren de onderofficieren en het lager kader in het algemeen uit de werkmansklasse of het landbouwmilieu afkomstig.

De burger van weleer beschouwde de militair nochtans als iemand “die het gemaakt had”! Dit was vooral bedoeld voor de officieren want voor de lagere kaders was de toestand verre van positief.

Zo had de onderofficier geen statuut, geen wedde, mocht hij nooit de burgerkledij dragen, was hij verplicht in de kazerne te verblijven… Niet verwonderlijk dat er toen regelmatig stemmen te horen waren die deze toestanden aan de kaak stelden.

Alhoewel er weinig archiefmateriaal voorhanden is over enige vorm van verenigingsleven tijdens deze periode, weten we dat er onder de onderofficieren een aantal pogingen werden ondernomen om uit deze benarde situatie te komen. Het eerste spoor van bewustwording van hun eigen lot gaat terug tot 1898. Daar vinden we een tijdschrift terug onder de benaming “De Schildwacht”!

top

                                                                       

Tussen de twee oorlogen       
                                                    

Na de eerste wereldoorlog kwam langzaam maar onstuitbaar de sociale evolutie op gang. De militairen hadden op heldhaftige wijze het land naar de overwinning gevoerd. Dit bracht vanwege de autoriteiten een grote waardering met zich mee.

Zo werd in 1919 de soldij van de onderofficieren veranderd in een wedde. Deze maatregel was in feite de eerste stap naar het werkelijke beroep als onderofficier: de ontvoogding was begonnen!

In 1920 brachten de grondleggers van de eerste vereniging verschillende kleine plaatselijke vriendenkringen samen en ontstond de “Vriendenkring der Belgische Onderofficieren”. De bundeling van krachten was echter een doorn in het oog van de autoriteiten die met argwaan iedere activiteit van de nieuwe vereniging volgden. Men zocht en vond een gelegenheid om dit verbond zo snel mogelijk op te doeken.

Ter gelegenheid van de inhuldiging van het standbeeld van Lt Lippens en Sgt De Bruyne te Blankenberge in 1921, hield de toenmalige voorzitter van de vereniging een toespraak die blijkbaar onaanvaardbaar was voor de toenmalige minister van Landsverdediging. Op staande voet werd de vereniging ontbonden en werd de voorzitter ontslagen. Men mocht zich wel verder plaatselijk verenigen maar niet nationaal: veel te gevaarlijk!

Na deze ontbinding werd nog in hetzelfde jaar overgegaan tot de oprichting van het “Onderling Verbond der Belgische Onderofficieren” (OVBOO). Op voorwaarde dat het zijn statuut zou omvormen tot een VZW werd het OVBOO aanvaard op 26 september 1922. Later werd het OVBOO het “Koninklijk Onderling Verbond der Belgische Onderofficieren” (K.OVBOO).

Het K.OVBOO kreeg geen medezeggenschap bij het bepalen van de rechten en plichten van de onderofficieren, maar het werd hen wel toegelaten om financiële steun te verlenen aan haar leden die het slachtoffer werden van het gebrek aan voorzieningen vanwege de Natie. Zo lag het K.OVBOO in 1922 aan de basis van de oprichting van de “Kas Weduwen en Wezen”.

Na langdurige besprekingen en vele tussenkomsten slaagde het K.OVBOO er in door het Parlement een wet te doen aannemen waardoor de onderofficieren, als eersten in de Openbare Sector, een statuut kregen. Hiermee werd de zekerheid van een vaste betrekking met een daaraan gekoppelde wedde vastgelegd.

top

                                                                     

Na de tweede wereldoorlog 
                                                       
   

In 1940 moest het Belgisch leger capituleren en de daaropvolgende jaren kon de militair niet meer rekenen op het respect van de publieke opinie. Het werd echt zeer moeilijk om de nochtans gewettigde eisen van de militairen kracht bij te zetten.

Om de gesprekken te vereenvoudigen werd in 1947, door een beslissing van de minister van Landsverdediging, een “Permanent Raadgevend Comité voor de Onderofficieren” (PRCOO) opgericht.

Met de nodige inzet en na een massale manifestatie op 25 oktober 1959, gaf men er zich rekenschap van dat het statuut van 1934 voorbijgestreefd was.

29 jaar na het eerste statuut werd er op 23 september 1963 een tweede statuut gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Er werd hiermee aan een aantal van de naoorlogse eisen toegegeven, maar anderzijds hebben de autoriteiten, zonder raadpleging en tegen de wil van het K.OVBOO het Brevet M ingesteld.

Het is vanaf het begin van de jaren ’60 dat de twee andere categorieën van militairen zich begonnen te organiseren. De officieren in de “Vereniging voor Officieren in Actieve Dienst” (VOAD) en de vrijwilligers in het “Verbond der Belgische Soldaten en Korporaals van het Beroepskader” (VBSKB).

In 1964 werd de PRCOO omgevormd tot de “Commissie van Advies van het Militair Personeel” (CAMP) en worden behalve het K.OVBOO ook het VOAD en het VBSKB erin opgenomen.

Op het einde van de jaren ’60 richt de militaire overheid – op uitdrukkelijk politiek verzoek – een commissie op om het tuchtreglement, dat dateert uit de tijd van Napoleon, te herzien. Onder druk van de politieke vakbonden, die zich wenste toegang te verschaffen tot de Krijgsmacht, zullen een aantal artikels in die zin ingeschreven worden in de wet. In het vooruitzicht van de publicatie van deze wet – die pas in 1975 in het Belgisch Staatsblad zal verschijnen – stichten de toenmalige beroepsorganisaties de eerste feitelijke verenigingen van militairen.

Het VOAD sticht op 16 mei 1972 het “Syndicaat der Belgische Officieren” (SBO) en op 18 Mei 1972 volgt het “Nationaal Syndicaat der Onderofficieren” (NSO), dat zijn oorsprong vond uit het K.OVBOO. Omdat ze in hetzelfde gebouw gehuisvest zijn zullen het SBO en het NSO nauwere relaties met elkaar aanknopen dan met het “Nationaal Syndicaat der Militairen” (NSM) dat intussen werd opgericht door het VBSKB.

Bij de oprichting van het NSO gaven de verantwoordelijken van het K.OVBOO de opdracht mee om: “een groot syndicaat te vormen dat alle personeelscategorieën zou omvatten”.

Vanaf midden 1972 functioneren deze drie organisaties binnen het kader van een “Gemeenschappelijk Front van Militairen” (GFM).

Begin 1975 krijgt de “Algemene Centrale der Militaire Syndicaten” (ACMS) stilaan vorm. Het NSM waarvan de toenmalige leiders eerder politiek gericht waren, voelde zich benadeeld door beslissingen genomen door de ACMS en trekt zich in juli 1975 terug uit de organisatie.

 top

                                                                     

Augustus 1978 tot 1994           
                                           

In het Belgisch Staatsblad van 18 augustus 1978 verscheen een wet van 11 juli 1978 die de betrekkingen regelt tussen de overheden en de syndicale organisaties van het militair personeel van de land-, de lucht- en zeemacht en van de medische dienst.

Door interne twisten was het ACMS inmiddels ernstig verdeeld geraakt.                        

Na de oproep van de toenmalige Chef van de Generale Staf, LtGen CHARLIER, goten de verantwoordelijken van het NSO de funderingen van een nieuwe organisatie gebaseerd op het volgende principe: “de oprichting van en unieke organisatie waarin men niet spreekt over rang noch stand of categorieën, maar alleen over militairen met dezelfde rechten en plichten”.

Niettegenstaande enkele ongepaste pogingen van de militaire autoriteiten om het begrip “categorieën” toch te behouden, zag de Algemene Centrale van het Militair Personeel (ACMP) het daglicht. In 1990 worden haar statuten voorgelegd aan de minister van Landsverdediging, wat leidt tot de “erkenning” van de ACMP als syndicale organisatie voor het militair personeel.

In 1991 mislukt een unieke poging om de drie organisaties van de verschillende “categorieën” onder de vlag ACMP te verenigen voor de geheim gehouden reden, dat het gewicht van de onderofficieren te groot was in de schoot van de nieuwe organisatie ACMP. Na kort beraad en met unanimiteit, besloten de verantwoordelijken van het NSO – bijgetreden door enkele beroepsvrijwilligers – de stap te wagen.

Vanaf 02 april 1992 werd gestart met het werken onder de naam ACMP, die inmiddels de lokalen, die ze bezette aan de Milcampslaan te Brussel, had verlaten om zich te vestigen in de maatschappelijke zetel gelegen aan het Houffalizeplein te Schaarbeek.

top

                                                                     

1994 tot ...     
            

De wet van 21 april 1994 geeft aan de beroepsverenigingen de kans de representativiteit te bekomen door middel van een telling van de leden. Een vierde syndicaat, a-politiek, kon “representatief” worden net zoals de drie traditionele politieke vakbonden (ACOD, ACV Openbare Diensten en VSOA) zoals voorzien in de wet van juli 1978. M.a.w. ongeacht het ledenaantal van de traditionele vakbonden, werden deze laatsten automatisch beschouwd als zijnde representatief. Dit terwijl de ACMP, samen met enkele andere organisaties die inmiddels een erkenning hadden bekomen (NSM en Aktie en Vrijheid), zich in uitvoering van de wet om de 4 jaar moeten laten tellen.

De aanvraag tot telling werd door de ACMP voor het eerst ingediend op 27 maart 1995. De tellingsverrichtingen hadden plaats op 19 juni 1995. De bekendmaking van het tellingsresultaat gaf op 26 juni 1995 aan, dat de ACMP als enige a-politieke vakorganisatie voldoende leden telde om te kunnen beschouwd worden als een representatieve vakbond voor het militair personeel. Dit was een absoluut noodzakelijke stap om later te kunnen meedoen aan het echte syndicale werk: de onderhandelingen en het overleg m.b.t. professionele leven van de militairen!

Sinds 2 april 1992 groeide de ACMP inmiddels jaar na jaar, waardoor het genoodzaakt was om tot tweemaal toe te verhuizen. Eerst naar de Algemeen Stemrechtlaan te Schaarbeek, om later intrek te nemen in de lokalen gelegen aan de Leuvensesteenweg 607A te Zaventem.

Teneinde onze syndicale werking nog performanter te maken, werden de burelen van het Vast Secretariaat van de ACMP sinds 1 augustus 2015 onder hetzelfde dak samengebracht als de burelen van de onafhankelijke politievakbond NSPV. Het delen van bepaalde syndicale middelen moet de ACMP toelaten om op een vlotte manier ervaringen en kennis uit te wisselen, wat uiteraard een meerwaarde betekent voor beide organisaties. Voortaan kunnen we onze leden dus in de best mogelijke omstandigheden ontvangen aan de Romboutsstraat 1 Bus 021 te 1932 Zaventem.

 top

 

Historiek